We gedenken dit jaar dat het 150 jaar geleden is, dat de bisschoppelijke hiërarchie in Nederland werd hersteld. Landelijk zal het hoogtepunt zijn op 7 juni a.s. met een feestelijke ontmoeting in de Jaarbeurshallen te Utrecht.
Een jubileum is een goede gelegenheid om terug te zien. We hebben een rijke geschiedenis achter ons liggen, waarin onze voorouders veel hebben opgebouwd. We zien in deze periode veel ontwikkelingen en allerlei veranderingen. Je kunt niet zeggen: de Nederlandse kerk is in die 150 jaar altijd hetzelfde gebleven. Het was niet allemaal vreugde, mensen hebben ook veel verdriet aan de kerk beleefd. Naast dank en waardering mag er ook ruimte zijn voor schuldbelijdenis en voor vergeving.
Terugkijkend komen er ook enkele personen in beeld. Mensen, die van grote invloed geweest zijn op de ontwikkelingen in deze 150-jarige kerkgeschiedenis. In de geschiedenis van het aartsbisdom licht voor mij vooral de persoon van Alfons Ariëns op. We hebben zijn naam gegeven aan het Ariënskonvikt, waarvan ik de eerste rector mocht zijn. Ik ben ook blij dat de bisschop mij onlangs benoemd heeft tot postulator, om de zaligverklaring van deze dienaar Gods te bevorderen.
Als ik op Alfons Ariëns terugkijk, dan word ik door hem geïnspireerd. Hij is een ongewoon rijke persoonlijkheid met vele facetten, die ons vandaag kunnen inspireren. In het licht van onze weg naar 2010 wil ik twee punten naar voren halen.
We groeien naar een kerkgemeenschap, die steeds meer door vrijwilligers mede wordt gedragen. Ik hoor daar vaak kritiek op: je overvraagt de vrijwilligers! Ze kunnen het niet aan. Ze worden ouder en grijzer. Je kunt steeds moeilijker vrijwilligers krijgen. Ze zijn al zo druk en moet je ze dan nog meer vragen? waar halen ze de tijd vandaag om zich te scholen?
Met al die kritische vragen kijk ik naar Alfons Ariëns. En wat zie ik? Ariëns trok zich het lot aan van de arbeiders, die in mensonwaardige omstandigheden moesten leven en werken. Maar hij was ervan overtuigd, dat hij als priester niet alles zelf moest doen in een soort bevoogdende zorg voor 'zielige slachtoffers'. Hij had zoveel vertrouwen in de arbeiders, dat hij er van overtuigd was, dat zij hun lotverbetering in eigen hand konden nemen. Onder die arbeiders waren de meesten analfabeet, ze moesten lange werkdagen maken, er was veel dronkenschap. Je zou zeggen, kun je van deze mensen iets verwachten? En toch richtte Ariëns voor deze mensen kernen op ter vorming en ter toerusting. Hij zei erover:
"Er zitten in het volk een boel gezonde hoofden, talent van allerlei slag, maar er zit een dikke bolster om, ze zijn niet ontwikkeld. Welnu: de kern is de grote, de kostbare ontbolsteringsmachine. Daar worden onze mannen gevormd, die nu reeds het algemeen belang zeer goed kunnen dienen, dat zij zich als arbeiders kunnen werpen op de vraagstukken van de arbeid."
En wij weten nu, dat het Ariëns en vele jonge priesters die door hem geïnspireerd werden, gelukt is. Zij waren de adviseurs, de arbeiders hebben zelf het werk gedaan, om tot hun recht te komen. Als we van Ariëns en zijn arbeiders kijken naar onze situatie, vraag ik me af: zou het dan onze vrijwilligers niet lukken om het pastoraat mee te dragen, als ze geïnspireerd en toegerust worden door de pastorale beroepskrachten?
Het tweede punt, dat belangrijk is op onze weg naar 2010 is de groei naar missionaire geloofsgemeenschappen. Het pastoraat mag zich niet beperken tot kerkelijk leven binnen de muren van de kerk of van het huisgezin. De kerk heeft een blijde boodschap, niet alleen voor de kerkgangers, maar voor heel de samenleving. Daarom, vond Ariëns, hoort Christus ook aanwezig te zijn op de werkplaats. Hij zag hierin de roeping van de R.K.-arbeidersbeweging:
"Op haar ligt de plicht, de eervolle taak, om de leer van Christus te dragen door de wereld. Laat men het aantal geestelijken vertienvoudigen, laat men kerken bouwen, laat men missies op missies geven, de oogst zal betrekkelijk schraal zijn: wat wij voor onze heilige godsdienst nodig hebben, dat is de katholieke vereniging. Daar leren zij echt praktische katholieken te zijn. Laat die mannen komen op de fabrieken, in herbergen, waar de priester niet komen kan; zij zullen de echte apostelen zijn van Christus' leer en zijn erf met moed verdedigen. De priester kan niet overal komen, de arbeiders wel. Juist daar waar de felste slagen vallen, op het werk,op de straat, in de herberg, daar kan de werkman spreken, optreden , stichten".
En van Ariëns weer kijkend naar onze situatie, vraag ik me af: wat die arbeiders toen wèl durfden, zal dat onze vrijwilligers en andere parochianen vandaag niet lukken?