"Een onverdicht woord" op weg naar Pasen

Er is een prachtig gedicht van Hans Andreus. Hij noemt het zelf zijn “laatste gedicht”. Hij weet, dat het met zijn leven bijna is gedaan. Hij is ongeneselijk ziek. Hij heeft – zoals hij schrijft – de kanker in zijn lijf. En dan spreekt hij toch maar weer God aan, misschien wel tegen beter weten in. Hij stelt zijn Heer de enige vraag, die er toe doet: “Hoe moet het nu, waar blijf ik met dat licht van mij, van jou, wanneer het vallen, weg in het onverhoeds onnoemelijke, begint?”. Wegvallen in het onverhoeds onnoemelijke: een mooi beeld van de dood. Want daarvoor hebben we geen woorden. Bij “dood” worden we stil, staan we sprakeloos. Dood is leegte, levenseinde, verbroken relaties. Hij is pijn, verdriet, afgeschreven toekomst. Hij is: alleen verder moeten gaan met herinneringen van geleefde liefde, van samen op weg zijn. Er is troosteloosheid omdat je je in de steek gelaten voelt. Het waarom staat als een levensgroot vraagteken in je hart gekerfd. En elk antwoord – hoe goed bedoeld ook – schiet te kort. Er is maar één vraag: hoe nu verder zonder je geliefde? Heeft toekomst nog wel zin? Ja, de wereld draait wel verder, ook zonder mij die stil sta. Het is “Goede Vrijdag nu”. De doodspijn van toen blijft actueel. Waarom mij verlaten? Waarom de eenzaamheid van dat laatste stukje levensweg? Waarom de pijn van het moeten loslaten? God, mijn God: Wie zou je anders kunnen aanroepen? Wie anders ter verantwoording kunnen roepen? Dood betekent: gedoofd licht, koude stilte. Op die Goede Vrijdag van toen werd de aarde stikdonker. De chaos van het eerste begin is weer helemaal terug. Ook dat is nu nog hetzelfde, als de dood ons levenspad kruist. Mooie en goed bedoelde woorden schieten tekort.

Vroeg in de morgen – het was nog duister. wordt uitdrukkelijk vermeld – gingen vrouwen naar het graf van Jezus. Hun pijn en verdriet om het verlies van hun Vriend is meteen voelbaar. Er is die grote, onverzettelijke steen, die van de dood een keihard en onontkoombaar gegeven maakt.

Bij het graf aangekomen zien ze dat de steen ís weggerold. Vraag niet hoe of wanneer of door wie. Iets in hen zegt met overtuiging, dat een definitieve dood oneigenlijk is. In tegenspraak met de scheppingskracht van God. En dan klinkt in de leegte van het graf: “Hij is niet hier, Hij is verrezen”. Woorden, die alleen maar kunnen klinken in een lege stilte. Want God spreekt alleen maar in de leegte. Hij komt aan het woord wanneer er bij ons ruimte ontstaat, wanneer de steen van doodsrumoer van ons hart is weggerold.

Dat is ook de slotvraag van het laatste gedicht van Hans Andreus: “Of is het dat jij me er een onverdicht woord dat niet uitgesproken hoeft voor vindt?”. Het is een vraag en een uiting van vertrouwen tegelijk. De dichter geeft zich over. Maar niet aan het niets. Wel aan het “onverdicht woord, dat niet hoeft uitgesproken”. Leven, zeker leven verder dan de dood, is te groot voor woorden. Zeker onze mensenwoorden zijn te klein. Wellicht is het beter dat dat woord onuitgesproken blijf, zodat we er niet mee aan de haal kunnen gaan. Paasgeloof is niet te vatten in woorden. Het is eerder een kwestie van vertrouwen, dat in de donkerste duisternis de steen van de dood is weggerold. Niet vragen naar het hoe en het hoezo! Maar vertrouwen en stil worden, misschien tegen alles in! Leegte worden waarin dat “onverdichte woord” hopelijk opnieuw kan klinken: Hij is niet hier, Hij is verrezen. Die woorden bij je laten binnenkomen, niet beredenerend, maar vertrouwend. Geloven in Pasen is daarom geen feit, maar een groeien in vertrouwen in God als Schepper: een God Die er voor ons is. Onverdicht! Dat zegt alles.

Een zalig en gezegend Pasen, ook namens mijn collega”s.
Pastor Wim Holterman osfs